Paul Boersma     Sophia Perennis
De innerlijke eenheid der religies

Inleiding voor de Nederlandse lezers


Het boek De innerlijke eenheid van de religies was voor de vertaler een inspirerend boek. De auteur, Frithjof Schuon (1907-1998), was dan ook een geïnspireerd man: een spiritueel leraar, die aanvankelijk binnen de Soefi-traditie werkte en later ook christenen als leerling had. De kwaliteit van zijn boeken is van dien aard, dat het bevreemdt dat geen enkel werk van hem eerder in het Nederlands werd vertaald. Hetzelfde geldt voor de aan hem verwante schrijvers René Guénon (1886-1951), Ananda Coomaraswamy (1877-1947) en Titus Burckhardt (1908-1984).
Met deze auteurs heeft Schuon niet alleen een visie op de eenheid van de religies gemeen, maar nog veel meer. Allen legden de zeldzame combinatie van eruditie en spirituele diepgang aan de dag. Inhoudelijk hadden ze onder anderen gemeen een fundamentele kritiek op de westerse beschaving en een eerherstel van de metafysica. Omdat ze met hun standpunten tegen de tijdgeest ingingen, is hun invloed beperkt gebleven, maar in Frankrijk en Amerika was die toch duidelijk merkbaar.

[ noot: Een uitstekende inleiding in hun denken is het boek Traditionalism van Kenneth Oldmeadow,Colombo 2000 ]

Een tijdloos thema
Het thema van de eenheid der godsdiensten kwam ruim honderd jaar geleden op het menu van de westerse wereld en wordt steeds actueler naarmate de grenzen tussen tot voor kort afzonderlijke werelden geslecht worden door de vorderende techniek. Men kan ook stellen dat bemoeienis met dit thema steeds dringender wordt. Maar alvorens in te gaan op de tekenen des tijds moeten we benadrukken, dat de eenheid der religies een tijdloos thema is, dat van belang is voor een ieder die belang stelt in religie. De eenheid van de religies is immers niet los te denken van de aard van de kernpunten waarin het in de godsdiensten om draait: God, Nirwana, Verlichting enz. Een ieder die religie niet alleen als een louter uiterlijke aangelegenheid opvat komt vroeg of laat met dit thema in aanraking. En omgekeerd: het besef van deze eenheid kan ook leiden tot een verinnerlijking en verdieping van eigen geloof en eigen praktijk.

Actualiteit

Huidige staat van de Islam
Een van de opvallendste actuele aanknopingspunten voor het onderhavige boek is de huidige staat van de Islam. Juist het in dit boek centrale onderscheid tussen exoterisch en esoterisch kan hier uitstekende diensten bewijzen. De weerstand die de Islam oproept komt voor een groot deel op rekening van een te eenzijdig exoterische benadering binnen deze wereldgodsdienst, die zich aan vormen probeert vast te houden in een snel veranderende wereld. Het terrorisme dat zich op de Islam beroept maakt een volkomen uiterlijk onderscheid tussen Moslims en niet-Moslims. Maar ook de westerse wereld kan verinnerlijking goed gebruiken in deze. In feite berust haar negatieve houding tegenover de Islam voor een groot deel op een ingewortelde afkeer van elke godsdienst: een gevolg van de verregaande secularisatie in dit werelddeel. Begrip voor de Islam is alleen mogelijk voor de westerling die  godsdienst niet beschouwt als opium voor het volk of fabeltjes voor achtergebleven bevolkingsgroepen. Voor deze westerling wordt het ook mogelijk waardering op te brengen voor de Islam, omdat deze religie het primaat van de godsdienst zo goed bewaard heeft.

Falen van de oecumene
Een ander aangrijpingspunt voor de actualiteit is het falen van de oecumene, waar men in de tweede helft van de twintigste eeuw zo veel hoop op had gesteld. Schuon maakt duidelijk dat oecumene geen zin heeft op het vlak van de vormen. Onder vormen moeten niet alleen de tastbare vormen verstaan worden, maar ook de dogma’s. Zelfs binnen de protestantse kerken is het onmogelijk gebleken de verschillen te overbruggen. Dit verloop bevestigt het inzicht van de auteur. Ze kunnen alleen overbrugd worden, als men zich op een standpunt kan plaatsen, waar de dogma’s als gedeeltelijke waarheden erkend worden, en dat is in laatste instantie een esoterisch standpunt. Lukt dat, dan vallen niet alleen de barrières tussen de verschillende protestantse denominaties weg, maar ook die tussen geheel verschillende wereldgodsdiensten.

De zending
Het thema van de zending (of voor katholieken: de missie) is niet meer zo actueel als enkele decennia geleden. Tegenwoordig wordt vooral het evangelie van de democratie en de vrije markt aan de ontwikkelingslanden verkondigd. Maar het bestaan van de missie (tegenwoordig ook in omgekeerde richting) roept wel essentiële vragen op, waar de auteur een hoofdstuk aan wijdt. Een ander hoofdstuk behandelt de verhouding tussen de drie monotheïstische godsdiensten en de logica van hun ontstaansgeschiedenis. In het slothoofdstuk komen aan de orde de misverstanden tussen Christendom en Islam, en wordt ook uitgelegd dat het Christendom veel gemeen heeft met het Boeddhisme ondanks de schijn van het tegendeel (omdat het Boeddhisme geen persoonlijke Oppergod erkent). Bij alle onderwerpen speelt het fundamentele onderscheid tussen exoterische en esoterische religie een cruciale rol.

Exoterisch en esoterisch

Kenschetsing van dit onderscheid
Dit onderscheid kan ook gekenschetst worden als dat tussen uiterlijke en innerlijke religie. De exoterische religie hecht niet alleen aan uiterlijke vormen, maar benadert ook God als iets buiten zichzelf. De esoterische zienswijze scheidt God niet van zichzelf en vindt God in het eigen innerlijk. Een andere belangrijke manier om de twee te onderscheiden heeft betrekking op het doel van de religie. In het exoterisme gaat het in laatste instantie – ook als het altruïsme een belangrijke plaats inneemt – om het eigen zielenheil, meestal in het hiernamaals; in het esoterisme is dit doel weggevallen en is er dienstbaarheid zonder beloning. Schuon beschrijft nauwkeurig hoe de twee in het ideale geval vervlochten zijn en beschouwt de exoterie als een noodzakelijke instelling. Ook de esotericus, die een hoger inzicht heeft verworven, blijft exoterische vormen gebruiken.

Religie, metafysica en wetenschap
Met behulp van dit onderscheid kunnen een drietal fundamentele ideeën van Schuon belicht worden, die het begrip van zijn werk kunnen bevorderen. Ten eerste kan het een antwoord vergemakkelijken op de vraag hoe religie nog mogelijk is in een tijd die door wetenschap wordt beheerst. Vele exoterische vormen zijn door de wetenschap achterhaald. Zo is bijvoorbeeld de voorstelling van de hemel als een voor zielen aantrekkelijk oord ergens hoog in de lucht door de ruimtevaart onmogelijk gemaakt. Maar de esoterische zienswijze is geenszins door de wetenschap achterhaald. Integendeel, het is zelfs mogelijk aan de hand van een studie van de verschillende godsdiensten te komen tot een metafysica, die als universele basis voor alle religies kan dienen en dat is precies wat de hierboven genoemde auteurs en in navolging van hen vele anderen gedaan hebben via de studie van symbolen en dogma’s. Metafysica wordt hier verstaan als een weergave van de uiterste werkelijkheid die aan de zintuigen voorbijgaat. Het programma kan alleen verwezenlijkt worden als eerst de empirische wetenschap haar rechtmatige plaats toegewezen wordt en het sciëntisme (de verafgoding van de wetenschap) afgewezen. De uitspraken van metafysici hebben in de moderne filosofie altijd veel weerstand opgeroepen, omdat ze niet controleerbaar zouden zijn. Dit is echter alleen juist, als men controle vernauwt tot het aflezen van instrumenten: het nagaan is wel mogelijk, alleen zijn velen niet bereid de prijs ervoor te betalen: een lange weg waarin persoonlijke vooroordelen steeds meer afgelegd worden. Dit is de objectiviteit zoals Schuon die opvat, die van een andere orde is dan de objectiviteit van de wetenschap. In het vijfde hoofdstuk geeft de auteur een overzicht van de voornaamste metafysische inzichten.


Verdieping van eigen religie
Een tweede gezichtspunt van Schuon dat samenhangt met het onderscheid exoterisch -esoterisch raakt de kern van zijn boek. Wie begrip wil hebben voor andere godsdiensten behoeft niet alle wereldreligies te bestuderen. Het is voldoende om diep in de eigen religie te duiken, dat wil zeggen haar steeds innerlijker te beleven. Wie de esoterische kern van zijn eigen religie bereikt verkrijgt ook toegang tot begrip van andere religies. In het derde hoofdstuk behandelt de auteur enkele mogelijke tegenwerpingen tegen dit standpunt. In onze dagen openen zich steeds nieuwe informatiestromen en bestaat de verleiding te blijven steken in het verwerven van informatie over andere religies: een naar verhouding oppervlakkige werkwijze. Het boek betoogt dat dit overbodig is, en dat de innerlijke verwerking van de informatie het enige belangrijke is.

Bewijzen voor een religie
Het derde thema dat in verband met de dualiteit exoterie – esoterie naar voren gebracht moet worden is dat van de bewijzen voor een godsdienst. Juist de exoterische voorvechters van een religie benadrukken de bewijzen die ze ervoor hebben. Schuon betoogt dat bewijzen voor de exclusieve waarheid van een bepaalde religie niet te leveren zijn. Het is onmogelijk te bewijzen dat het Christendom waar is en het Jodendom of de Islam fout of omgekeerd. Er zijn wel bewijzen voor een godsdienst, maar die zijn van esoterische aard en maken daardoor elke godsdienst geldig.

Functie van de religieuze kunst
De kern van alle godsdiensten, die door een metafysica aangeduid wordt, wordt verschillend beschreven als God, Verlichting, Boeddha of het Absolute. Niet alleen woorden kunnen een verwijzing naar het Absolute zijn, dat geldt ook voor de scheppingen van de kunst. Zij zijn dat vaak op nog indringender wijze. Ontstaan in een periode dat het woord niet algemeen via het schrift toegankelijk was, kunnen ze ook in een periode wanneer de woorden botsen, hun transcendente functie vervullen. De kunstschatten zijn niet alleen studieobjecten voor specialisten (kunsthistorici en conservators) , maar ook richtingaanwijzers voor degenen, die de drang naar het hogere in zich voelen. Het hoofdstuk over de gewijde kunst is daarom van essentiële betekenis.
[ noot: Wie zich verder in dit thema wil verdiepen kan terecht bij een verwante schrijver, Titus Burckhardt wiens Sacrale kunst wereldwijd in november 2016 bij Synthese is uitgekomen.]

Hinderpalen bij het lezen van Schuon

Enig geduld noodzakelijk
De boeken van Frithjof Schuon zijn soms ter hand genomen en weer terzijde gelegd door mensen, die het werk later hogelijk zouden prijzen. De reden is dat bij een eerste kennismaking het boek niet wilde “doordringen”, hoewel er vanaf het begin een besef was van de grote waarde ervan. De moeilijkheid schuilt niet zozeer in de inderdaad soms ingewikkelde taal (hoewel slechts weinig technische termen worden gebruikt) , maar vooral in het voor de moderne mens ongewone gezichtspunt van de auteur. Zo nu en dan moeten we een paar vooroordelen laten vallen om het prachtige weidse perspectief van de schrijver de gelegenheid te geven om zich te ontvouwen. Om het werk volledig tot zich door te laten dringen is een zeker geduld behulpzaam of een vertrouwen dat de kost uiteindelijk sterkend zal blijken. Maar dan kan de lezer ook als gevolg van zijn volhouden een echte transformatie meemaken.

Geen overreding, wel genuanceerde weergave
Een van de drempels die de lezer moet nemen, is de indruk dat hij met een autoritaire schrijver te maken heeft. Schuon doet nergens pogingen om zijn “gelijk” te bewijzen. Deze gedragslijn berust echter niet op arrogantie, maar op de overtuiging dat het zinloos is mensen te willen overreden, die vooringenomen zijn. Hij schrijft voor mensen, die al een voorgevoel van een hogere waarheid hebben en doet zijn uiterste best om voor hen zijn gezichtspunt zo helder mogelijk uiteen te zetten. Zelden heeft een auteur zich zo nauwkeurig uitgedrukt onder behoud van zo veel diepgang.

Elitarisme
Ik wil graag nog twee misverstanden over Schuon uit de weg ruimen. Het verwijt van elitarisme kan in onze tijd nooit helemaal vermeden worden, maar ik waag toch een poging tot ontzenuwen. Zijn indeling in esoterisch en exoterisch is niet bedoeld als een onderscheid tussen twee verschillende soorten mensen. In Esoterisme comme principe et comme voie kunnen we lezen: “De gedachte dat het niet-esoterische mensen per definitie aan begrip ontbreekt of dat esoterische mensen in feite noodzakelijk ervan zijn voorzien, beroert in ieder geval niet onze geest.” Het onderscheid kan beter opgevat worden als het verschil tussen de hele waarheid en de halve waarheid. Zoals de titel van het aangehaalde werk aanduidt, is voor de auteur het esoterisme een principe en een weg. Een ander misverstand is dat Schuon zou menen de waarheid in pacht te hebben in de vorm van een bepaalde theorie, een hoeveelheid stellingen, die door hem geponeerd worden en voor onfeilbaar gehouden. In feite is hij er geheel van doordrongen dat elke uiterlijke vorm, dus ook een uitdrukking in woorden, alleen een benadering kan zijn: ook zijn “metafysica” is dat. Hij heeft zijn gedachten ook steeds weer op andere wijze uitgedrukt. Het valt trouwens op dat zijn metafysica niets heeft van het systematische dat we bijvoorbeeld bij de 18de eeuwse Duitse metafysicus Wolff aantreffen. Het Intellect waarover hij spreekt, en waarop hij de metafysische kennis baseert, is geen voorraaddoos van dogma’s. Het is niets anders dan het in ieder mens aanwezige vermogen tot intuïtieve kennis.

Het Intellect
In zijn gebruik van de term Intellect wijkt Schuon af van wat we in het dagelijks taalgebruik onder intellect verstaan, maar sluit hij wel aan op een lange Europese traditie. Hij citeert in het voorwoord Meister Eckhart over dit onderwerp, maar deze Middeleeuwse mysticus staat al in een traditie die teruggaat tot de Griekse filosofen.
[ noot: Het begrip Intellect bij Eckhart en zijn voorgangers wordt grondig behandeld in: Grund der Seele, Peter Reiter, Würzburg 1993 ].

Van belang is te beseffen dat het Intellect in tegenstelling tot wat men zou verwachten (en in tegenstelling tot het intellect) niets met redeneren van doen heeft. Hoe daar dan toch waarheden uit kunnen voortvloeien is een lastige vraag, waarop we allereerst moeten antwoorden: niet door middel van logische gevolgtrekking. Waar Schuon in het tweede hoofdstuk over metafysica spreekt, spreekt hij duidelijk van een Kennis en hier suggereert hij een vloeiende lijn tussen het Intellect en andere kennis. In het gnosticisme wordt ook gesproken van een gnosis (kennis) die bovennatuurlijk is, maar – getuige het gebruik van het woord kennis – toch met andere kennis vergelijkbaar is. Een van Schuon’s boeken heet dan ook: Sentiers de Gnose, ofwel: Wegen van Gnosis.

Herinnering
Schuon blijkt onder Intellect niet uitsluitend een bepaalde mystieke Eenheidservaring te verstaan, maar kent het een soort intuïtief weten toe, vergelijkbaar met de “herinnering” waarover Plato spreekt in verband met de Ideeën. Deze “herinnering” wordt mooi beschreven in de mythe van de grot, die in Plato’s hoofdwerk De Staat gevonden wordt. Ze is een innerlijk weten van zaken die boven het zintuiglijke uit gaan. De kennis van het Intellect is dus niet gebaseerd op een door het geheugen vastgehouden ervaring, die in een meditatiesessie is verkregen, maar is uitdrukking van hetgeen rechtstreeks voor de intuïtie aanwezig is. Enkele citaten uit andere werken van Schuon mogen dit verduidelijken. “De rede verkrijgt kennis als een man die rondloopt en het land verkent door opeenvolgende ontdekkingen, terwijl het Intellect datzelfde land hoog vanuit de bergen overziet.” (uit: Les stations de la sagesse) Daarmee is hij meteen mikpunt van anti-metafysische filosofen, die zo’n vermogen in de mens ontkennen. Schuons antwoord luidt: “Vragen naar een bewijs voor de werking van het Intellect is hetzelfde als een bewijs vragen voor de toereikendheid van onze eenvoudigste waarnemingen.” (uit : Avoir un centre)