Paul Boersma | Sophia Perennis |
Inhoudsopgave en passages
Een vertaling van: Von der inneren Einheit der Religionen Van de auteur: Frithjof Schuon. Ansata Verlag, Interlaken, 1981 |
Voorwoord | |
H. 1: | Over de innerlijke kern van een geestelijk idee |
H. 2: | Over de grenzen van het exoterisme |
H. 3: | Verschijningsvormen van het esoterisme |
H. 4: | Over kunstvormen |
H. 5: | Hoofdlijnen van de metafysica |
H. 6: | Over de grenzen aan de geloofsverbreiding |
H. 7: | De drieklank van de monotheïstische openbaring |
H. 8: | Christendom, islam en boeddhisme |
Passages uit De innerlijke eenheid van de religies:
Uit het voorwoord
Om nu het hoofdthema van dit boek aan te snijden, moet meteen worden gezegd, dat de eenheid der religies op het gebied van het uiterlijke en vormhebbende niet verwerkelijkt kan worden, en ook niet verwerkelijkt wil worden, omdat dan de vormen der Openbaring geen bestaansreden zouden hebben; wat geopenbaard is, dat is door het goddelijke Woord gewild; Openbaring staat gelijk aan goddelijke wil… De dogmatische tegenstellingen tussen de wereldreligies doen geen afbreuk aan de alomvattende waarheid, zoals ook de verschillen tussen de kleuren het ene en boven de kleuren staande licht niet uitsluiten; integendeel: zoals iedere kleur door haar ontkenning van de duisternis en haar bevestiging van het licht in staat stelt de straal te vinden, die haar zichtbaar maakt, zo maakt ook iedere door God gewilde vorm, doordat ze de waarheid bevestigt en de dwaling ontkent, het mogelijk om de straal der Openbaring – en die straal is het Intellect – terug te volgen tot zijn goddelijke oorsprong.
Uit Hoofdstuk 2 | Het exoterische standpunt
Het exoterische gezichtspunt is in de grond van de zaak niets anders dan dat van het hoogste bereikbare doel op menselijk gebied, namelijk het zielenheil in de zin van een ik-achtig voortleven in een bovenaardse zaligheid, niet in de zin van een uitdoven van het ik in het goddelijke zelf. Op deze manier is de exoterische waarheid bij voorbaat en noodgedwongen door het menselijke begrensd, echter zonder dat deze begrenzing de esoterische betekenis en innerlijke onbegrensdheid van dezelfde waarheid zou uitsluiten, want de Openbaring heeft tegelijk een uiterlijke en een innerlijke zin, van God uit en zonder toedoen van de mensen; met andere woorden: het dogma is tegelijk begrensd idee en onbegrensd symbool.
Het exoterische gezichtspunt moet dan ook, zodra het niet meer verlevendigd wordt door de innerlijke aanwezigheid van het esoterisme, ten slotte indirect zijn eigen ontkenning oproepen, daar religie in de mate, waarin ze de esoterie uitsluit, onvermijdelijk het ongeloof doet opleven: de innerlijke vernauwing van het dogma valt van buitenaf op het dogma terug. Omgekeerd is de aanwezigheid van de esoterische kern – en van het daarmee verbonden maximum aan bewustzijn – in de boezem van een religie voor deze religie een waarborg voor een natuurlijke ontwikkeling en een maximum aan bestendigheid … Zodra deze ‘dimensie’ of deze ‘kern; ontbreekt…is het hele gebouw van de beschaving aan het wankelen gebracht, stort het zelfs gedeeltelijk in en beperkt het zich ten slotte tot het meest uiterlijke, namelijk boekenwijsheid en gevoelsbenadrukking; de meest tastbare kenmerken van deze verarming zijn dan ook, enerzijds de miskenning, zelfs ontkenning van de metafysische interpretatie der geschriften, en anderzijds de minachting van de heilige kunst…
Uit hoofdstuk 2 | Bewijzen voor een bepaalde religie
Nu duidelijk is dat er geen enkel streng bewijs bestaat ter ondersteuning van een exoterische aanspraak op het exclusieve bezit van de waarheid, moet men dan niet naar de opvatting neigen, dat ook de rechtmatigheid van een religie naar buiten toe….zonder meer onbewijsbaar is? Geenszins…wat niet bewezen kan worden, bij gebrek aan absoluut bewijs, dat is niet de innerlijke waarheid van de vorm, maar enkel de aanname dat deze vorm als enige waar en rechtmatig zou zijn…
...met andere woorden, wie de waarheid van een religie boven haar eigen kader uit wil bewijzen, heeft ofwel geen bewijzen, omdat die in exclusieve zin niet bestaan, ofwel slechts bewijzen, die elke andere geopenbaarde en overgeleverde geestesvorm op gelijke wijze bevestigen.
Uit hoofdstuk 4 | Sacrale kunst bereikt iedereen
Met het voorafgaande hebben we impliciet al de vraag beantwoord, of de heilige kunst alleen maar bestemd is voor de geestelijk hoogbegaafden, of dat ze ook iets over te brengen heeft naar de brede massa. Dit vraagstuk wordt vanzelf opgelost, als men rekening houdt met het algemeengeldige karakter van elke symboliek, dat ervoor zorgt dat de heilige kunst niet alleen werkelijkheden van de geest, van de kosmos en van de godheid ontsluit, maar ook schoonheden van de psyche, die indirect weer in het zuiver geestelijke [noot vertaler: dus transcendente] uitmonden; men zou kunnen zeggen, dat deze kunst tegelijk diepzinnig en naïef is, en dit naast elkaar of door elkaar bestaan van diepzinnigheid en naïveteit is juist een van de meest opvallende kenmerken van de gewijde kunst. Deze ‘kinderlijkheid’ is volstrekt niet een teken van minderwaardigheid, maar onthult juist, wat de gezonde toestand van de menselijke psyche is…
Uit hoofdstuk 6 | Minachting vreemde beschavingen
Wat wij de westelijke landen verwijten, is niet, dat ze bij oude culturen werkelijk aanwezige tekortkomingen vaststellen, maar dat ze uit zulke vaststellingen verkeerde conclusies over de totaalwaarde van die beschavingen trekken; om zo te mogen oordelen, zou de moderne civilisatie zelf alle waarden moeten bezitten die aan elke echte beschaving ten grondslag liggen, zou ze dus moeten bewijzen, dat het onaangetaste bezit van deze waarden in de praktijk verenigbaar is met alles wat westerlingen ‘vooruitgang’ noemen; met andere woorden: aangetoond zou moeten worden, hoe het mogelijk is, dat de mens zijn totale aandacht tegelijkertijd aan alle gebieden van de geest en van het leven schenkt, dat een beschaving werkelijk – niet alleen theoretisch – de moderne uitvindingen en andere ‘verworvenheden’ kan combineren met een beschouwelijke, op het eeuwige gerichte mentaliteit. Dat dit niet mogelijk is, bewijzen het Westen en het Oosten elk op hun eigen manier.